Verklarende woordenlijst
A
Aangetast spinthout
Spinthout dat sporen van een insectenaanval vertoont.
Aderhout
Deel van het hout waarin onregelmatig verwarde elementen een decoratief effect hebben en een tekening vormen dankzij de afwijkingen van de draad waar de stam hetzij verbonden is met een dikke tak, hetzij met een dikke wortel. Aderhout wordt vaak gebruikt in decoratief fineer.
Afgeschuinde kant
Een rechte kante van een stuk hout dat onder een hoek van 45° wordt ingezaagd over de lengte en die zo dus afgeschuind is. De afschuining zorgt ervoor dat de kant van het hout niet meer scherp is.
Afwerkingsbehandeling
Behandeling die bedoeld is om het oppervlak van het hout te beschermen tegen fysische en chemische veranderingen die aan veroudering te wijten zijn.
Axiale krimp
Krimp van het hout in een richting evenwijdig met de langgerekte elementen van het hout (vezels, tracheïden).
B
Balk
Stuk hout met grote doorsnede dat in het algemeen gebruikt wordt in de bouw, voor timmer- en schrijnwerk.
Belasting
Spanning die ontstaat in een materiaal ten gevolge van de toepassing van een kracht.
Beschadiging (van een boom)
Slag aangebracht op een staande boom die een breuk in de bestendigheid van de boomschors kan veroorzaken en tot het voorkomen van schimmelziekten (minuscule schimmels) kan leiden die de boom kunnen doden.
Bewerking
Wordt gezegd van de handeling waarbij bruikbare producten worden vervaardigd van omgehakte bomen.
Blokplaat
Plaat bestaande uit aan de randen gelijmde latten, bedekt door een plaatmateriaal met fineerlaag.
Bool
Geheel van boolplaten, die na het verzagen van de stam terug op elkaar gelegd worden.
Boolplaat
Verzaagd stuk hout met twee evenwijdige zijden, en twee wankanten over de volledige lengte.
Boomsoort
Belangrijkste categorie in de taxonomische classificatie die gelijkaardige soorten groepeert die talrijke gemeenschappelijke eigenschappen vertonen en meestal onderling vruchtbaar zijn.
Boorgat
Wormsteek met een diameter die meestal niet groter is dan 2 mm.
Bosbouw
Geheel van methodes en praktijken die bijdragen tot de ontwikkeling, het beheer en de waardering van een bos.
Bouwhout
Rondhout geschikt om verzaagd (dwarsliggerhout inbegrepen), gesneden of geschild te worden.
Breukbelasting
Lagere belasting, uitgedrukt in MPa, die de breuk van het stuk teweegbrengt.
Bruinstreperigheid
Verkleuring in de vorm van bruine, gevlamde strepen. Komt enkel voor na het vellen van de boom.
C
Cambium
Celweefsel waar onder de schors nieuwe cellen worden aangemaakt die voor de diktegroei van de boom zorgen.
Coniferen
Synoniem voor naaldbomen.
D
Dakstoel
Structureel geheel bestaande uit houten onderdelen die in een gebinte de nok en de pannen ondersteunen.
Dalende sapstroom
Organisch en voedend sap dat het groeiweefsel bevoorraadt. Stof die op basis van ruw plantensap, licht en CO2 door fotosynthese geproduceerd wordt in de bladeren. Het sap wordt via het bastweefsel vervoerd om de cellen te “voeden” of er opgeslagen te worden.
Dichtheid
Verhouding van de massa van een zeker volume van een stof tot de massa van eenzelfde volume water.
Dimensionale stabiliteit
Gedraging van een stuk hout dat aan hygrometrische schommelingen wordt blootgesteld.
Dode kwast (of niet-vaste kwast)
Kwast waarvan de buitenste laag voor minder dan ¼ van de kwastomtrek ter hoogte van een zaagvlak hecht aan het omringende houtweefsel.
Doorgezaagd hart
Zaaghout met merg dat zichtbaar is over een deel of over de totale lengte van een vlak of zijvlak.
Doorsnede
Recht dwarsoppervlak van het stuk hout.
Dosse
Bij het verzagen van rondhout, eerste of laatste plank die men verwijdert en die haar schors behoudt. Zij vertoont een vlakke zijde, gladgeschaafd door de zaag en een ronde oppervlakte, gevormd door de buitenkant van het rondhout.
Draad
Algemene richting van de lengte-elementen van het hout (vezels, tracheïden).
Draadhelling
Afwijking van de vezelrichting ten opzichte van de longitudinale as van het stuk hout.
Draagvermogen
Geschiktheid van een stuk grond of een steunelement om lasten te dragen, om druk op te vangen.
Droging
Afname van het vochtgehalte in het hout, hetzij op natuurlijke wijze in openlucht, hetzij kunstmatig door diverse procedés (warme lucht, vacuüm, enz.).
Drukhout
Reactiehout dat typisch gevormd wordt aan de onderkant van de takken en de tegengestelde kant van de druk die de buiging van een tak of stam veroorzaakt bij naaldbomen.
Dwarsscheur
Scheur zichtbaar op twee verschillende plaatsen aan het einde en op het randoppervlak.
Dwarsstam
Dwarsstam waarop het omgehakte hout wordt neergelegd om een houtstapel te vormen die achteraf door een krachtige machine wordt samengebonden of vastgeklemd.
Dwarsvlak
Vlak loodrecht op de longitudinale as van de vezels.
E
Eerste keuze
Hout van eerste keuze stemt in een klassementssysteem overeen met de mooiste kwaliteit voor gebruiksdoeleinden.
Eindscheur
Scheur die op het eindvlak van het hout verschijnt.
Elasticiteitsmodulus
Verhouding tussen de druk en de vervorming van een stuk hout. Een hoge modulus wijst op een grote starheid.
Evenwichtsvochtgehalte
Vochtgehalte waarbij hout geen water meer opneemt of afgeeft aan een bepaalde omgeving (bepaalde temperatuur en relatieve luchtvochtigheid).
F
Floëem
Dun weefsel dat door het cambium naar de buitenzijde toe wordt voortgebracht en voor de dalende sapstroom instaat.
Fotosynthese
Biochemisch proces waarbij planten onder invloed van zonne-energie water en CO2 omzetten in organische stoffen (koolhydraten) en zuurstof.
Fries
Gevierschaald, rechthoekig gezaagd langshout met een dikte van 27 mm en een breedte die varieert van 50 tot 90 mm, opgaand per 10 mm. De loten bestaan uit friezen met vaste breedtes.
G
Gat
Gat waarin de pen geplaatst wordt om twee stukken hout te verbinden d.m.v. een pen-gatverbinding.
Gebinte
Alle houten elementen die een dragende functie vervullen in de constructie.
Gebonden water
Ook wel “impregnatiewater” genoemd. Het dringt door in de celwanden waarin de watermoleculen “gebonden” zijn aan de cellulose- en hemicelluloseketens door krachten van elektrische aard, ook wel “waterstofbruggen” genoemd.
Gedeeltelijk vaste kwast
Kwast waarvan de buitenste laag voor meer dan ¼, maar minder dan ¾ van de kwastomtrek ter hoogte van een zaagvlak hecht aan het omringende houtweefsel.
Gelijmd gelamelleerd hout
Heel lange balken bestaande uit samengekleefde, houten lamellen. Deze plankjes worden op de twee breedste zijden bestreken met lijm en in een speciale pers samengevoegd.
Gevelbekleding
Buitengevelbekleding bestaande uit dunne elementen die mechanisch aan een onderstructuur worden bevestigd.
Gevierschaald hout
Vierkant of rechthoekig gezaagd stuk hout met rechte kanten.
Gevierschaald stuk hout
Vierkant of grotendeels vierkant gezaagd stuk hout met grote doorsnede.
Gezonde kwast
Kwast zonder sporen van verrotting.
Golvende draad
Draad in de vorm van redelijk uniforme golven of rimpels.
Gording
Horizontaal stuk waarop de kepers bevestigd zijn, gebruikt in een traditioneel dakgebinte.
Groef
Ruimte voorzien op de smalle zijde van een stuk hout, bedoeld om er de tong van het naburige stuk in te plaatsen.
Groeiring (of jaarring)
In dwarsdoorsnede, concentrische groeilaag bestaande uit cellen die in de loop van één jaar worden aangemaakt.
Groenhout of vers hout
Recent gekapt hout of hout waarvan de vochtigheidsgraad hoger dan 30 % is.
Groep kwasten
Kwasten die zodanig geplaatst zijn dat de rechtheid van de draad tussen twee opeenvolgende kwasten niet hersteld is.
H
Haarscheur
Korte, dunne, ondiepe scheur ten gevolge van de droging.
Hameren (of merken)
Merkteken aangebracht op bomen bestemd om omgehakt te worden.
Hardheid
Weerstand tegen de groef of de afdruk van een harde stof als gevolg van een belasting of schok. Ze wordt gemeten door middel van het penetreren van een ijzeren bol of cilinder (Janka of Chalais-Meudon hardheid). In grote mate bepaalt ze de weerstand tegen de zijdelingse druk, de slijtage en de afslijting.
Hars
Halfvloeibare, doorschijnende en niet in water oplosbare stof die afgescheiden wordt door de cellen die de omtrek van het harskanaal vormen.
Harskanaal
Intercellulair kanaal dat hars bevat en bij sommige soorten voorkomt (vuren, den, lork, douglas, enz.)
Harszak
Lensvormige holte, teweeggebracht door de breuk van een harskanaal, dat hars bevat(te).
Hartscheur
Radiale eindscheur vanuit het merg tot aan de rand.
Hooghout
Bos waarin bomen met grote afmetingen uitgebaat worden.
Hout-houtverbinding
Verbinding van twee houten onderdelen die door middel van de assemblage van verschillende lassen (schuine liplas, zwaluwstaartverbinding, zigzagverbinding, enz.) tegen elkaar aan geplaatst worden. Een hout-houtverbinding heeft als doel houten onderdelen te verlengen en soms ook delen in slechte staat te vervangen.
Hout-kunststof-composiet
Producten bestaande uit houtvezels vermengd met verschillende substanties (polypropyleen, polyethyleen, PVC). Het cellulosegehalte kan 70 % bereiken.
Houtachtig
Kenmerkend voor weefsels waarvan de wanden geïmpregneerd zijn met lignine (houtstof) waardoor ze een bepaalde hardheid vertonen.
Houteter
Wordt gezegd van schimmels die zich met hout voeden.
Houtgewas
Plant waarvan de stengel voldoende houtbundels bevat om bestendig te worden (in tegenstelling tot een grasachtige plant).
Houtnerf
Visuele indruk gewekt door, naargelang het geval, de dikte van de zichtbare elementen van het hout (loofhout) of de breedte en de regelmatigheid van de ringen (naaldhout): fijne of dichte nerf, middelmatige, brede of grove nerf. Bij loofhout kan deze indruk gewekt worden door de grootte van de poriën (of vaten), die van de houtsoort afhangt, maar ook van, voor heterogene houtsoorten, de breedte van de ringen. Aangezien naaldbomen geen vaten hebben, wordt de nerf enkel waargenomen aan de hand van de breedte van de ringen.
Houtplakket
Nevenproduct verkregen door vermaling van afval van massiefhout (schaaldelen, scheve latten, …) of rechtstreeks tijdens het kopse zagen. Het heeft de vorm van een parallellogram.
Houtskelet
Bouwsysteem. Een houtskelet is een constructie bestaande uit een skelet dat gevormd wordt door verticale stijlen met een standaarddoorsnede (sparren), die telkens op 40 à 60 cm van elkaar geplaatst zijn, en met elkaar verbonden zijn door horizontaal bevestigde regels met dezelfde doorsnede, waardoor een kaderwerk ontstaat.
Houtsoort
Hout dat van een specifieke boomsoort komt.
Houtstam
Verzaagd stuk rondhout.
Houtvezel
Lange, smalle cel waaruit hout vooral is samengesteld.
Houtvochtigheid
Ook “vochtgehalte van het hout” genoemd. Stemt overeen met de vochtmassa die in het hout opgeslagen is, uitgedrukt in het percentage watervrije massa.
Huiszwam
Serpula lacrymans: houtetende zwam die hout kan aantasten waarvan het vochtgehalte hoger is dan 22 %.
I
Industriehout
Hout dat in het algemeen kleinere afmetingen heeft dan bouwhout en bestemd is voor pulphout, mijnhout, balken, palen, enz.
Ingesloten hart
Zaaghout met merg dat niet zichtbaar is in de vlakken en de zijvlakken.
Inheems hout
Hout afkomstig van in Europa groeiende bomen.
Insectenaanval
Biologische verandering veroorzaakt door insecten.
J
Juk
Kleine dakstoel, met een geïndustrialiseerd gebinte, die op regelmatige afstanden (meestal 60 cm) geplaatst wordt met behulp van metalen verbindingsstukken.
K
Kaalslag
Wordt gezegd wanneer alle bomen van eenzelfde perceel ineens worden gekapt.
Kattenpoot
Groepering van pitkwasten die erg dicht bij elkaar liggen.
Keper
Balk waarop de latten worden bevestigd die een dakbedekking dragen.
Kern
1. Centraal gedeelte van een balk, begrepen tussen twee spanten of zolen. 2. Centraal gedeelte van een meerlagig materiaal (een paneel bijvoorbeeld).
Kernhout
1.Centraal deel van de stam onder het spinthout. 2.Binnenste zone van de stam, meestal donkerder gekleurd, die voortkomt uit de geleidelijke omzetting van het spinthout, waarvan de cellen hun geleidende functie verliezen en zich vullen met secretieproducten en pigmenten. Dit proces wordt verkerning genoemd.
Kleinste plaatbreedte
Breedte van een blokdeel, gemeten in het smalste deel van de breedste zijde van het blokdeel.
Kopshout
Hout gezien op het dwarse vlak van de boom, via een loodrechte doorsnede op de as ervan. Hierop zijn de jaarringen te zien als concentrische ringen.
Krans
Deel van de stam bij naaldbomen dat de takken groepeert die in hetzelfde jaar ontstaan zijn.
Krimp
Fysisch verschijnsel waarbij de afmetingen van een stuk hout afnemen door een afname van het vochtgehalte onder het vezelverzadigingspunt. Dit is het gevolg van de afvoer van het water aanwezig in de celwanden.
Kromming
Spiraalvormige vervorming van een stuk hout in de lengterichting waarvan één vlak hol of bol loodrecht op de draad komt te staan.
Kruin
Bovenste deel van de boom, dat de takken, twijgen en eventueel een deel van de stam omvat.
Kruisdraad
1. Wordt gezegd van hout waarvan de axiale elementen (vezels) opeenvolgend in tegengestelde richting gebogen staan ten opzichte van de lengteas van de boom. 2. Verschijnt ook wanneer men zaagt zonder de draad van het hout te volgen.
Kruiselings verlijmd hout
Vlakke oppervlakte of paneel bestaande uit op mekaar gelegde lagen van, kruiselings samengekleefde, houten lamellen.
Kwartiers gezaagd hout
Zaaghout met een vlak dat (ongeveer) evenwijdig is met de stralen, of wanneer de stralen niet zichtbaar zijn, zaaghout met een vlak dat (ongeveer) loodrecht staat op de groeiringen.
Kwast (in het hout)
In het hout ingesloten deel van een tak.
L
Laathout
Buitenzijde van de jaarring, gevormd tegen het einde van de groeiperiode.
Lambrisering
Houten wandbekleding die wordt aangebracht op muren of plafonds.
Lassen
Handeling waarbij twee stukken hout in de richting van de draad aan elkaars uiteinden met elkaar verbonden worden om er een langer element van te maken.
Latei
Horizontaal element dat boven een opening wordt geplaatst. Het heeft tot doel de lasten boven de opening op te vangen en over de schoren te verdelen.
Lazuurbeits
Niet-filmvormend afwerkingsproduct waarbij de houtaders en de houtnerf zichtbaar blijven.
Lignine
Eén van de belangrijkste bestanddelen van de celwanden van hout.
Lijm
Samenstelling bestemd voor het samenhouden van materialen door aanhechting. Synoniem voor kleefstof.
Loofhout
Hout afkomstig van loofhoutsoorten die tot de klasse van de angiospermen behoren.
Losse kwast
Dode kwast die niet stevig vastzit in het omringende houtweefsel en loszit.
M
Maanring
Aanwezigheid in het kernhout van een volledige of gedeeltelijk groeiring met de kleur en de eigenschappen van spinthout.
Massadichtheid
Quotiënt van de massa en het volume van een stof.
Mazelhout
Draad die een traject volgt dat door onregelmatige, verwarde bochten gevormd wordt.
MDF
Medium Density Fibreboard: vezelplaat met middelhoge dichtheid die uit geperste, lignocellulosehoudende vezels vervaardigd wordt, waar lijm aan toegevoegd wordt.
Merg
Centrale deel van de stam (enkele mm diameter), bestaande uit primaire, voornamelijk zachte weefsels (parenchym), die zich van de secundaire weefsels onderscheiden die het hout vormen.
Meristeem
Weefsel bestaande uit levende cellen die tot celdeling in staat zijn en dat instaat voor de groei van de plant (verlenging en verdikking).
Multiplex
Van hout afgeleid paneel, verkregen door verlijming van vellen (over elkaar liggende fineerlagen), waarvan de draad beurtelings in loodrechte richtingen geplaatst is, het vaakst symmetrisch aan weerskanten van een centrale laag of kern.
N
Naaldhout
Geheel van houtsoorten die vruchten voortbrengen waarvan het zaad onbedekt (naaktzadigen) is en daarom toebehoren aan de onderafdeling van de spermafyten, gymnospermen genoemd.
Nagelplaat
Metaalplaatjes die zodanig uitgehamerd zijn dat ze punten krijgen. Ze worden over twee stukken hout geplaatst om zo een hout-houtverbinding tot stand te brengen. Vaak gebruikt voor dakgebinten.
Natuurlijke duurzaamheid
Intrinsieke weerstand tegen aanvallen van destructieve organismen. Aangezien het spinthout niet natuurlijk duurzaam is, wordt enkel de natuurlijke duurzaamheid van het kernhout in beschouwing genomen.
Nevenproduct
Product dat na verwerking van het rondhout overblijft en tijdens het zagen niet gevaloriseerd wordt. Het vormt de grondstof voor de vervaardiging van papierpasta en panelen.
Niet-zichtbare zijde
Niet-bewerkte, niet-zichtbare zijde van een stuk hout, liggend tegenover het parement.
O
Ontwarren
Een boom vrijmaken die tijdens het vellen vast is komen te zitten tussen de takken van een naburige boom.
Op dosse gezaagd hout
Zaaghout met een vlak dat (ongeveer) loodrecht staat op de stralen, of wanneer de stralen niet zichtbaar zijn, zaaghout met een (ongeveer) tangentieel vlak op de groeiringen.
Oppervlakkige scheur
Scheur die door klassiek schaven zou moeten verdwijnen en minder dan ongeveer 2 mm diep is.
OSB
Oriented Strand Board: plaat vervaardigd uit gerichte houtdeeltjes, bestaande uit meerdere lagen lange, smalle, gerichte spanen waar lijm aan toegevoegd wordt.
Ovendroog hout
Hout dat geen water meer bevat en gedroogd werd (tot 0 % vochtigheidsgraad) op een temperatuur van 103°C +/- 2°C, tot het een constant gewicht bereikt heeft.
P
Palen-balken
Bouwsysteem bestaande uit een grote, open structuur, gevormd door palen en balken die de tussenvloeren, de wanden en het dak ondersteunen.
Paneel
Geprefabriceerd element (in de vorm van platen) dat als bouwmateriaal in de schrijnwerkerij gebruikt wordt.
Parenchym
Weefsel dat instaat voor de opslag van voedingsstoffen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het horizontale parenchym dat de houtstralen vormt en het verticale of axiale parenchym.
Parket
Vloerbedekking in hout waarvan de dikte van de slijtlaag tijdens de plaatsing meer dan 2,5 mm bedraagt.
Pen
Gehouwen deel (mannelijk deel) van een houten onderdeel dat bedoeld is om in de holte van een gat te schuiven om iets op te bouwen. Mannelijke deel van de pen-gatverbinding.
Pitkwast
Twijg of spoor van een zichtbare twijg op het buitenoppervlak van de stam. Op een ronde of ovale, vaste of gedeeltelijk vergroeide kwast met een diameter van maximaal 5 mm.
R
Radiaal vlak
Longitudinaal vlak dat de jaarringen onderbreekt.
Radiale krimp
Krimp van het hout in een richting evenwijdig met de houtstralen of loodrecht op de groeiringen.
Reactiehout
Hout dat afwijkende anatomische eigenschappen vertoont en dat in de gebogen of kromme stammen en in de takken gevormd wordt. De plant levert inspanningen om opnieuw een normale positie in te nemen door reactiehout aan te maken.
Rechte kant
Rib ontdaan van wankanten.
Relatieve luchtvochtigheid
Geeft de verhouding weer van de hoeveelheid waterdamp in de lucht ten opzichte van de maximale hoeveelheid waterdamp bij bepaalde druk- en temperatuuromstandigheden.
Rib
Uitstekende rand die gevormd wordt door twee kanten van een stuk hout.
Ringporig hout
Hout waarin de poriën van het vroeghout duidelijker zichtbaar zijn dan de poriën van het laathout en een goed aangegeven ring vormen.
Ringscheur
Volledige of gedeeltelijke, cirkelvormige, longitudinale scheur die een groeiring volgt.
Rondhout
Gevelde, gesnoeide, ongeschilde boomstam.
Rotte kwast
Kwast aangetast door verrotting.
Ruw (opstuwend) sap
Vloeistof bestaande uit water en minerale zouten, die door de wortels geabsorbeerd en vervoerd wordt via de vaten (loofhout) of de tracheïden (naaldhout) naar de bladeren om er tot de fotosynthese bij te dragen.
S
Sap
Vloeistof die door de verscheiden delen van planten stroomt.
Schaven
Bestaat erin de oneffenheden te verwijderen en de vlakken van een stuk hout glad te maken.
Scheur
Scheiding in de houtvezels in de lengterichting.
Scheur in het vlak
Scheur zichtbaar op het vlak die tot aan de eindvlakken kan doorlopen.
Scheur in het zijvlak
Scheur zichtbaar op het zijvlak die tot aan de eindvlakken kan doorlopen.
Scheurbaarheid
Geneigdheid van het hout om te scheuren in de richting van de draad.
Schilling
Wijze waarop een boomstam in fijne fineerlaagjes wordt gesneden, die bestemd zijn voor decoratief fineerwerk.
Schors
Buitenste deel van de boom bestaande uit meerdere verschillende lagen.
Snoeiing
Het afzagen van boomtakken om de vorm en de kwaliteit van het hout te verzorgen.
Spaanplaat
Plaat op basis van hout die onder druk en op hoge temperatuur vervaardigd wordt uit houtdeeltjes (schilfers, schaafsel, zaagsel, enz.) en/of andere lignocellulosehoudende stoffen in de vorm van deeltjes, waar lijm aan toegevoegd wordt.
Spalting
Verandering vóór droging veroorzaakt door een schimmel (van de basidiomyceten-familie), die een wijziging van de chemische structuur van het hout teweegbrengt. Ze uit zich door een lichte verkleuring (rood of wit) van het hout en een min of meer opvallende vernietiging van de houtvezels. Ze brengt een verandering van de fysische en mechanische eigenschappen van het hout teweeg. Wordt ook wel hout met slaap genoemd.
Spiegels
Longitudinale, onregelmatige strepen of krasjes die ontstaan bij het longitudinaal verzagen van houtstralen; zij zijn zichtbaar op één zijde van kwartiers gezaagd hout.
Spinthout
Buitenste gedeelte van de stam tussen het kernhout en de schors. Het bestaat uit de recentste jaarringen waarvan de levende cellen de sapstroom leiden.
Spiraaldraad
Spiraalvormig verloop van de draad rond het merg.
Sponning
Groef die wordt aangebracht in een plaat of een stijl om er een ander stuk in te klemmen.
Sprokkelen
Sprokkelhout verzamelen in een bundel hout, ook wel ‘sprokkelen’ genoemd.
Standaardafmetingen
Afmetingen van zaaghout die het vaakst gecommercialiseerd worden op de markt.
Stère
Hoeveelheid gestapeld hout (rondhout en gekloven hout) die met een volume van 1 m³ overeenstemt.
Stervormig hart
Het geheel van twee of meerdere hartscheuren.
Stijl
Verticale deel van een constructie (deur, raam, skelet, enz.).
Stormhout
Omgevallen boom door wind, breuk of ziekte.
Straal
Weefsel dat hoofdzakelijk bestaat uit parenchymcellen die loodrecht gericht zijn op de as van de vezels en bestemd zijn om voedingsstoffen op te slaan. Wanneer deze structuren omvangrijk zijn, vormen zij de spiegels die zichtbaar zijn bij op kwartiers gezaagd hout.
Structuurhout
Hout dat in een constructie verwerkt wordt en aan mechanische vereisten onderworpen zal worden (timmerhout bijvoorbeeld).
T
Tangentieel vlak
Longitudinaal vlak dat aan de jaarringen raakt.
Tangentiële krimp
Krimp van het hout in een richting loodrecht op de houtstromen of tangentieel op de groeiringen.
Tannine
Fenolische, natuurlijke stof, die in water oplosbaar is, door de plant wordt aangemaakt en in bladeren, vruchten, schors, hout en wortels van talloze planten aanwezig is.
Textuur
Verhouding in heterogene bossen van de lengte van het eindhout tot de breedte van de ring, uitgedrukt in %.
Toekomstboom
Als niet te vellen gemerkte boom.
Toelaatbare belasting
Maximale belasting die op permanente wijze en in alle veiligheid (zonder risico op permanente breuken of vervormingen) kan gedragen worden door een balk onder uiteenlopende omstandigheden van dienst en lasten.
Tracheïde
Spoelvormige cel bij naaldbomen van meerdere millimeters lang die de sapstroom in het hout ondersteunt en ertoe bijdraagt.
Trekhout
Reactiehout dat typisch gevormd wordt aan de bovenkant van de takken en aan de zijde van de druk die de buiging van een tak of stam bij loofbomen veroorzaakt.
Tussenschors
Schors die geheel of gedeeltelijk door het houtweefsel is ingesloten.
Tussenvloer of verdiepingsvloer
Structureel bouwelement dat twee verdiepingen van elkaar scheidt.
Tweede houtverwerking
Productie van afgewerkte en halfafgewerkte producten (verpakkingen, bouwelementen, paaltjes en palen, kuiperswaren, meubelen, panelen, enz.).
U
Uitsleping
Afvoer van omgehakte bomen buiten het hakbos met paarden of tractoren die vaak uitgerust zijn met lieren.
V
Vaste kwast
Kwast waarvan de buitenste laag voor minstens ¾ van de kwastomtrek ter hoogte van een zaagvlak hecht aan het omringende houtweefsel.
Vaten
Opstapeling van cellen bij loofbomen die een kanaal vormen die voor de sapstroom zorgt.
Verblauwing
Esthetisch gebrek veroorzaakt door een schimmel van de familie van de zakjeszwam die geen impact heeft op de mechanische eigenschappen van het hout.
Verduurzamingsbehandeling
Behandeling die ernaar streeft het hout een kunstmatige duurzaamheid te verlenen door het te beschermen tegen biologische veranderingen door het aanbrengen van beschermingsproducten.
Verkleuring
Wijziging van de natuurlijke houtkleur zonder dat sterkteverlies optreedt. De verkleuring kan veroorzaakt worden door een schimmel, door atmosferische omstandigheden of door contact met metalen, enz.
Verkleuringsschimmel
Oppervlakkige vlekken te wijten aan de werking van micro-organismen.
Verlijming
1.Lijmingsfase waarbij lijm op de drager(s) wordt aangebracht. 2. Handeling waarbij twee oppervlakten op duurzame wijze met elkaar in contact worden gebracht. Het zo gevormde geheel moet weerstand bieden aan de geplande mechanische belasting van buiten uit, maar ook aan de voorziene vocht- en temperatuurschommelingen.
Verrotting (van hout)
Ontbinding van het hout door toedoen van schimmels die een diepgaande verandering van de fysieke, chemische en mechanische eigenschappen van het hout teweegbrengen. Ze komt tot uiting door een verslapping van het hout, een gewichts- en sterkteverlies, een textuur- en kleurverandering.
Verspreidporig hout
Hout waarin de jaarringen poriën vertonen die betrekkelijk gelijkmatig verdeeld zijn of geleidelijke veranderingen vertonen.
Verzakking
Het zich zetten, het inzakken onder zijn eigen gewicht.
Vezelverzadigingspunt
Toestand van een stuk hout waarbij de celmembranen van vocht verzadigd zijn, maar zonder dat er zich water bevindt in de celholtes.
Vlak (van een stuk hout)
Gelijk welke zijde van de breedste, longitudinale, tegenover elkaar staande vlakken van zaaghout, en gelijk welke longitudinale zijde van vierkant gezaagd hout.
Vleugel
Beweeglijk deel van een raam, een deur.
Vloerbalk
1.Structuurelement van een vloeropbouw dat de planken ondersteunt. 2. Stuk zaaghout dat aan een ondersteunend element wordt bevestigd om er het parket op vast te nagelen.
Volkwartiers gezaagd hout
Zaaghout waarbij de hoek tussen de stralen en een vlak 10° of minder bedraagt. Wanneer de stralen niet zichtbaar zijn, zaaghout waarbij de hoek tussen de groeiringen en een vlak 80°of meer bedraagt.
Voorgezaagd hout
Zaaghout dat met een vochtgehalte geschikt voor eindgebruik wordt verzaagd in de lengte en/of bewerkt op één of meerdere vlakken.
Vorstscheur
Radiale scheur die in de boom ontstaat door vorst en die vanuit het spint naar het merg toeloopt. De barst is aanzienlijk in longitudinale zin (gaat gepaard met een donkere tint van het aanpalende hout en een afwijking van de jaarringen).
Vrij water
Water dat in de cellulaire of intercellulaire holten opgeslagen is.
Vroeghout
Binnenzijde van de jaarring, gevormd aan het begin van de groeiperiode.
W
Wan(kant)
1.In de buurt van de hoeken van een gevierschaald of gezaagd stuk hout, rest van het oppervlak van het rondhout waar het stuk vandaan komt. Blijft over na een onvolledige kantrechting. 2.Wordt gezegd van een rib met één of meerdere wankanten.
Wegslepen
Wegslepen van onttakte stammen tot aan de bosweg.
Windverband
In een gebinte of skelet zorgt de driedimensionale driehoeksmeting van de verschillende elementen voor de stabiliteit van de hele constructie.
Witte wormsteek
Boorgat waarvan de wanden de kleur van het omringende hout hebben.
Wortelhout
Min of meer bolvormige uitwas in het hout, dus niet enkel afkomstig van wortels, kan ook van een uitwas op de stam afkomstig zijn. De verweven en geknoopte vezels van het knoesthout vormen kenmerkende motieven. Daarom is wortelhout erg in trek voor inleg- en meubelwerk.
X
Xyleem
Houtvezel die door het cambium naar de buitenzijde van de stam wordt aangemaakt. Term die tot het vakgebied van hout behoort.
Xylofaag
Wordt gezegd van een dierlijk organisme (insect) dat zich met hout voedt (boorkever, boktor, schorskever, lyctus, enz.).
Z
Zaaghout
1. Stuk zaaghout. 2. Handeling die als doel heeft zaaghout te verkrijgen.
Zaaghout op maat
Zaaghout volgens specifieke afmetingen. Synoniem voor zaaghout op bestelling of op maat.
Zaagsel
Houtdeeltjes die vrijkomen bij het contact tussen de zaagtand en de grondstof.
Zachthout
Heeft betrekking op de zachte houtsoorten zoals vuren, populieren of linden in tegenstelling tot de kostbaardere harde houtsoorten zoals beuken of eiken.
Zagen
Handeling waarbij het hout met behulp van een zaag verzaagd wordt.
Zichtvlak
Zichtbaar oppervlak van een gebouw of gevel (b.v. gevelbekleding, bakstenen, enz.).
Zijscheur
Scheur zichtbaar op het randoppervlak. Ze kan voorkomen in de vorm van een eindscheur.
Zijvlak
Gelijk welke van de beide, smalste, tegenover elkaar staande vlakken van gekantrecht hout of van een paneel, tegenover de twee andere vlakken.
Zwarte ader
Zwartachtig gebied dat bij sommige loofhoutsoorten een groeiring volgt. Hij verschijnt in de vorm van een zwarte streep op zaaghout.
Zwarte wormsteek
Boorgat met zwartgekleurde wanden. De zwarte verkleuring wijst op een niet langer actieve aantasting.
Zwelling
Fysisch verschijnsel waarbij de afmetingen van een houten onderdeel toenemen ten gevolge van een stijging van de vochtigheidsgraad onder het verzadigingspunt van de vezels.